‘Alles wat mij rest van mijn jeugd is de zomer.’ Of woorden van gelijke strekking. De zin, of een die erop lijkt, moet komen uit de roman Il diavolo sulle colline van Cesare Pavese. Tenminste, ik denk al dertig jaar hem daar ooit gelezen te hebben. Teruggevonden heb ik hem echter nooit.
Hoe de zin ook precies luidt en waar ik hem ook ooit ben tegengekomen, de betekenis treft mij nog steeds. Er is inderdaad niets dat de ervaring van de kinderjaren zo weet op te roepen als een zomerdag. Er zijn meer dingen die de deur openen naar het verleden, zoals een plaats uit de kindertijd die je na jaren weer bezoekt, een oude foto, een liedje of tv-programma van lang geleden, een smaak of geur die verbonden is aan het verleden, maar het grote verschil is dat het bij deze dingen gaat om een herinnering, een gevoel van nostalgie, een herbeleven met het ene been in de tegenwoordige tijd en een ander in het verleden, waarbij vooral het grote gat dat ertussen zit en slechts schijnbaar overbrugd wordt, zich doet voelen.
Bij de zomer is dat anders. Het gaat hier niet om het herinneren, om een meta-ervaring, maar om een zintuiglijke ervaring die dezelfde is als de oorspronkelijke. Een fysieke en mentale gesteldheid, waarbij het onderscheid tussen lichaam en geest is verdwenen en een voetzool een gedachte kan ontwikkelen en hersenen een hoopje zand van de ene naar de andere kant kunnen schuiven. Het is een mentale staat die aan de ene zijde objectvrije meditatie als buur heeft en aan de andere zijde zoete verveling. Een bewustzijnstoestand waarin waarnemen, denken, voelen en willen één zijn geworden. Waarin de tijd zo stroperig is geworden dat hij stil lijkt staan. En waarin je niets en alles ziet, hoort, voelt en weet.
Het zit hem natuurlijk in het licht, de warmte, in een blauwe hemel met witte wolken. In schurende zandkorrels, kriebelende grassprietjes, kabbelend water, ritselende bladeren, fluisterende bomen, in dansende vlekjes zonlicht op een arm. Aanmaaklimonade mag door wijn zijn vervangen, een bladerkroon door een parasol, een Caraco ijsje door prosciutto en olijf, het is dezelfde, eeuwig wederkerende zomerdag.
Il diavolo sulle colline.
Ik herinner me een vakantie in Italië waarin elke dag werd afgesloten door een kudde schapen die in de avondschemering onder ons op de heuvel door een jongen met een bos wilde haren en ontbloot bovenlijf naar hun stal wordt gedreven. Hij gooit stenen naar de beesten en schreeuwt ze commando’s en verwensingen toe die ik niet versta, maar de schapen wel. Na korte tijd worden zij opgeslokt door de schaduwen op de heuvel en hoor ik alleen nog de bellen van de schapen klingelen, terwijl boven de oprijlaan van de fattoria vuurvliegjes dansen. ‘Alles wat mij rest van mijn jeugd is de zomer.’
In Alfred Hitchcock’s Suspicion brengt Cary Grant zijn vrouw Joan Fontaine een glas melk, waarvan zij vermoedt dat hij er gif in heeft gedaan. Om onze aandacht naar dit glas te trekken en te voelen wat de echtgenote voelt, liet Hitchcock een lampje in het glas aanbrengen. Het is prachtig en het werkt, kijkt u er de scène maar op na.
Maar de zomer heeft geen kunststukje nodig. Zonlicht in een plastic bekertje, meer hoeft het niet te zijn.
(Deze post is de eerste in een reeks van dubbele een-tweetjes tussen fotograaf Ray van Schaffelaar en schrijver René Snoek die onder de titel ‘Beeldrijm’ worden gepubliceerd.)
Dank je René, voor het delen van jouw overpeinzingen, mag ik het zo noemen, die een glimlach van herkenbaarheid in me oproepen. Terwijl jouw bericht mijn outlook in schoot, plaatste ik een punt achter mijn overwegingen op mijn blog. Leuk om jou dat te melden, vanwege een herinnering die net zo verrassend mijn gedachten inschoot. Groeten, Lammy