Treloyvan Farm

Met clotted cream, apple crumble en de uitvinding van de tie-break behoort de Bed & Breakfast ongetwijfeld tot het beste dat Engeland heeft voortgebracht. Hoewel het fenomeen de laatste jaren ook een vaste voet op Nederlandse bodem heeft gezet, valt er toch nergens zo van te genieten als in Engeland zelf. Dat komt misschien doordat een B&B Engeland zelf is, maar dan op de schaal van een poppenhuis. Het is het toneel voor een theaterstukje, waarin decorum en welgemanierdheid tot ware kunst zijn verheven, waar de werkelijkheid buiten de deur wordt gehouden en men zich kan onderdompelen in de warmte en geborgenheid van een wereld die al lang leek te zijn vergaan. In de dialogen die men er voert lijkt taal teruggebracht te worden tot een abstractie, een vorm zonder betekenis. O yes it is, isn’t it? Ik weet dat al deze kenmerken met evenveel gemak als punten van kritiek kunnen worden aangevoerd, maar ik ben nu eenmaal gevoelig voor beleefdheid en bescheidenheid, voor sandwiches met ham and pickles, voor afternoon tea en Devonshire Splits.
Toch was de landlady, zoals men de eigenaresse van een B&B pleegt te noemen, aan wie ik de warmste herinneringen heb eigenlijk een Zwitserse. Haar naam was Sonja Wadkins. Zij woonde samen met haar man en drie kinderen op de Treloyvan Farm. U moet dat situeren op de grens van Engeland en Wales. Vanuit het plaatsje Llantillio Crosseny loopt u naar de ruïnes van White Castle en daar aangekomen gaat u rechtsaf. Het kan niet missen.
Ik had mijn kamer de vorige dag gereserveerd, vanuit een telefooncel in Monmouth. Mrs. Wadkins vroeg of zij ook met avondeten op mij moest rekenen en wel op zo’n manier dat ik het aanbod niet kon afslaan. ‘Well, see you tomorrow night then,’ besloot zij het gesprek.
Van de wandeling die dag herinner ik mij de golvende heuvels, bloeiende velden en weiden met zwartkoppige schapen. Ik herinner mij ook de holle weg waarover ik liep, geflankeerd door een manshoge heg waar de kamperfoelie wellustig overheen stulpte. Honderd meter voor mij uit reed een voertuig dat bezig was de heg te snoeien. Het liet een geur na die soms op die van zure appeltjes leek en op andere momenten op die van snijbonen die door een molen worden gehaald.
Llantillio Crosseny bestond uit niet veel meer dan een paar huizen, een 13e eeuws kerkje, gewijd aan St. Teilo, met een laag schip en een puntige toren, gebouwd op een verhoging in het landschap en met een muurtje eromheen waaruit vingerhoedskruid groeide. In de village inn die de naam The Hostry droeg, dronk ik een pint of cider en maakte ik mij op voor de laatste drie kilometer naar Treloyvan Farm.
De boerderij lag hoog op een heuvel en bood een prachtig uitzicht over het dal. Sonja Wadkins had drie kinderen, vier honden, vijf katten, een boomgaard voor ciderappels en kwetsen, een grote kudde schapen, en een man die ’s nachts wakker werd als hij de kat over het grindpad hoorde lopen. Vijftien jaar geleden was zij uit Zwitserland naar Engeland gekomen om als nanny bij een landeigenaar te gaan werken.
Ik had geen idee waar of hoe zij ooit haar man had leren kennen, maar het was gebeurd, tot mijn spijt. Ze had een groot bos donkerblonde krullen en ronde wangen met een blos erop. Ik schatte haar ergens begin dertig en haar man tien jaar ouder, maar aan beiden was de leeftijd moeilijk af te lezen. Na mijn aankomst had zij thee voor mij geserveerd in de eetkeuken en ik slaagde er daarna maar niet in om mij los te maken van mijn stoel aan de eettafel, de warmte van de keuken en het gezelschap van Sonja Wadkins, die haar aandacht verdeelde tussen mij, het prepareren van de avondmaaltijd en haar kinderen, die ze door de keukenramen in de gaten hield. Ze was van een overstelpende goedheid en had een intelligentie en gratie en die niet paste in het ruwe landschap en leven van Wales. Ze vertelde dat zij elke anderhalf jaar even terugging naar Zwitserland en terwijl zij met mij in gesprek was, ging de telefoon en hoorde ik haar plotseling Zwitsers spreken, waarvan ik overigens net zo min als van het Welsh iets kon verstaan. Terwijl zij aan de telefoon was, zag ik op de tafel een brief liggen van een organisatie die zich inzette voor het onderwijs aan plattelandsvrouwen en langzaam begon ik toen iets te begrijpen van het leven dat zij daar in die uithoek leefde.
Toen zij weer terugkwam in de keuken en door het raam haar kinderen zocht, zag zij dat er over het dal een onweer onze kant op kwam. Zij riep haar kinderen naar binnen en zei dat zij ging proberen de geiten in hun hok te krijgen. Als door een bij gestoken sprong ik op, bood mijn hulp aan en rende achter haar aan naar buiten. In een mum van tijd had een donker wolkenpak de hemel verduisterd. De regen sloeg op de heuvel in en boven het dal rommelde de donder. Terwijl wij langzaam doorweekt raakten, dreven wij gezamenlijk de geiten bijeen, grepen hen in het nekvel en stopten hen in hun hok, al gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen dat mijn bijdrage beperkt bleef tot een paar woeste kreten en klappen in mijn handen. In het vangen van de geiten was de Zwitserse beter dan ik.
Die avond serveerde ze mij een curry, een karaf water uit eigen bron en een bread & apple pudding. ’s Nachts sliep ik in mijn kamer met hemelbed een lange, diepe slaap, dromend over het boerenleven van mijn Zwitserse en mij.
De volgende ochtend, na een ontbijt met zelfgemaakte jam en eigen honing, kwam het moment waarop ik moest vertrekken. Zij gaf mij een zakje met boterhammen mee plus twee appels en vulde mijn veldfles met water. Ik gespte mijn rugzak om. Wij schudden elkaar de hand en ik bedankte haar voor de gastvrijheid en alle goede zorgen. Toen ik het afscheid niet langer kon rekken, verliet ik de boerderij en terwijl ik over het grindpad liep, wachtte ik bij elke pas op het moment waarop zij mij riep en gebood te blijven. Maar tevergeefs: zij ging naar binnen en ik liep door, op weg naar mijn volgende afspraak, met Ruth en Glenn Baxter in Pandy.