Tot een aantal jaren terug, toen ik nog niet aan de schoolvakanties was gebonden, kwam het vaak voor dat ik tijdens een EK of WK niet in Nederland was. Juni is een mooie maand om weg te gaan. Zeker als een naar psychose neigende toestand zich meester heeft gemaakt van ons land. Nu moet u niet denken dat ik niet van voetbal houd. Dat doe ik wel. Sterker nog, ik ben verslingerd aan het spelletje en als men mij vraagt wat ik wil worden als ik later groot ben, dan luidt mijn antwoord nog altijd ‘profvoetballer’, al wordt die vraag mij hoe langer hoe minder gesteld.
Het is niet alleen de gekte die tijdens een eindtoernooi bezit van ons land neemt die mij wegjaagt. Hoewel ik moet toegeven dat een zekere distantie geen kwaad kan, is het toch meer zo dat het toernooi in Nederland zo wordt overschaduwd door het wel en wee van Oranje, dat daarmee het zicht op de wedstrijden en het genieten van het voetbal je ontnomen wordt.
Daarnaast is het ook zo dat ik er simpelweg van houd om naar wedstrijden te kijken in bijvoorbeeld een rumoerige Engelse pub, The Anchor, The Swann, The Lancester Arms, The Half Moon Inn. Of in een verlaten zaaltje op een Franse camping, met een plankje aan de muur waarop een rijtje vergeten boeken staat en op een tafeltje een stapel Franse tijdschriften waarin het als het buiten regent zo heerlijk bladeren is. Maar ook in het niemandsland van de corridor langs de snelweg heb ik de mooiste wedstrijden gezien, gelegen op bed in een morsige hotelkamer, Frankrijk – Brazilië in 1986, of op een televisietoestel in een etalage, samen met een handjevol andere passanten in een Zuid-Europese stad: Nederland – Duitsland, 1992.
Maar het mooiste voetbalkijken is in een café met de naam Bar Sport. Waar een oude man met zwarte broek en wit overhemd bedient. Waar geen muziek te horen is, maar wel sigaretten verkocht worden en op de toto of de paardenrennen kan worden gewed. Er is nooit iets aan de inrichting gedaan die al generaties lang hetzelfde is: hel verlicht, spiegels aan de muur, formica tafeltjes, kralengordijn. Waar vrouwen ’s morgens op hun terugweg van de markt een kopje koffie komen drinken, en de mannen een pastis, een grappa, of een San Miguel. Het kan zich overal in Zuid-Europa bevinden, mijn Bar Sport, en ik zit daar, op een skaileren bankje, in een tijdloos vacuüm, kijkend naar het televisietoestel hoog in de hoek. Nederland – Brazilië, 1994. Nederland – Zuid-Korea, 1998. Nederland – Frankrijk, 2000.
Maar de meest exotische plek op aarde is die waar ik ooit, eeuwen geleden, mijn allereerste WK heb gezien. Het is dat van 1970 geweest, dat van 31 mei tot 21 juni van dat jaar werd gehouden in Mexico. Eerlijk gezegd kan ik mij er niet zo heel veel meer van herinneren. Zo is er geen enkel beeld van het grote Brazilië in mijn herinneringen achtergebleven. Geen spoor van de doelpunten van Pelé of Jairzinhio, geen echo van de namen van de spelers, Felix, Carlos Alberto, Clodoaldo, Gerson, Rivelinho, Tostao, niets van de met 4-1 van Italië gewonnen finale, niets. Natuurlijk heb ik die beelden later terug gezien, toen ik ouder was. Ik kan de doelpunten inmiddels dromen, de opstelling van het elftal opdreunen, de spelers beschrijven alsof ik erbij ben geweest, maar dat is allemaal van veel later datum.
Nee, eigenlijk heb ik maar twee echte herinneringen aan dat WK. De eerste betreft niet eens een voetbalwedstrijd. Het is geen speler, geen doelpunt, maar een beeld uit het filmpje waarmee de uitzendingen in mijn herinneringen begonnen, een trailer zouden wij nu zeggen, maar het zou ook kunnen dat ik het maar één keer heb gezien. Ik zie het filmpje nog zo voor me. Het toont een adelaar, de vogel die ook het wapen van Mexico siert. Klapwiekend daalt het prachtige dier neer in een verder verlaten stadion, om op een bal te landen die op de middenstip ligt. Niet Pelé, Teofilo Cubillas of Gerd Müller, maar die ene vogel, met zijn machtige vleugels, doorborende blik en gevaarlijke klauwen staat in mijn geheugen gegrift.
De andere herinnering komt wel uit een wedstrijd. Hij bestaat uit niet veel meer dan het beeld van een speler die met een omzwachteld bovenlichaam en een van pijn vertrokken gelaat, de arm strak tegen de borst gedrukt, de wedstrijd uitspeelt, omdat zijn team geen wisselspelers meer heeft. Later zou ik leren dat het hier om een jonge Franz Beckenbauer gaat, die in de halve finale tegen Italië zijn sleutelbeen brak. De wedstrijd, die Italië in de verlenging met 4-3 zou winnen, staat in Duitsland bekend als Das Jahrhundertspiel en in Italië als La Partita del secolo. De spanning en dramatiek van deze wedstrijd van de eeuw, die mede door de hitte tot een ware uitputtingsslag werd, ontgingen blijkbaar ook mij als kind niet en zij zouden worden samengebald in dat ene dramatische en heldhaftige hoogtepunt, in dat beeld van een speler en zijn arm.
Aan de buitenzijde van het Aztekenstadion is ter herinnering aan deze wedstrijd een plaquette aangebracht. La partita del secolo. Ik zag hem in een land dat onbereikbaar ver weg ligt en dat ik, hoe ver ik ook reis en waar ik ook zoek, nooit terug zal vinden. Ik zag hem in het Nederland van mijn kindertijd.