Het is de tijd van het Grote Staren. Naar buiten. Naar de tuin in winterrust.
Naar de voortuin, bijvoorbeeld. Ik wilde die het afgelopen najaar al onder handen nemen. Op de schop. Helemaal anders. Of eigenlijk wilde ik dat het vorig voorjaar al. En ik kan me zelfs herinneren dat ik in 2008 al eens woorden van gelijke strekking heb geuit.
Het valt ook niet mee, een voortuin. Of anders gezegd: wat moet je er eigenlijk mee? Ik zit er nooit. Ik zet mijn fiets er neer als ik boodschappen heb gedaan, onze klikobakken hebben er een plaatsje, maar daarmee heb je het eigenlijk wel gehad. ’t Is meer cosmetisch, zo’n voortuin. Je doet het voor het aangezicht, voor de buren en voor de straat. En tegelijkertijd om diezelfde buren enigszins op afstand te houden. Tegen de inkijk en voor de privacy. Ergens in dat knooppunt van functies zit ‘m de spagaat.
Het is overigens niet zo dat ik er nog helemaal niets aan heb gedaan. In de zomer heb ik een stukje border weggehaald en vervangen door bestrating. Daar was-ie een heel stuk van opgeknapt, die voortuin, en ik was er zo tevreden over dat ik hem vervolgens maandenlang niet meer heb aangeraakt.
De aarde die plaatsgemaakt had voor zand en stenen lag intussen al die tijd op een bergje op het terras. Het leuke was dat de natuur daar binnen de kortste tijd weer bezit van nam. Allerlei planten tierden welig in het hoopje. En zo nam de tuin weer terug wat ik haar had afgenomen.
Vooral de Brunnera macrophylla, het Kaukasische vergeet-mij-nietje, zag zijn kan schoon en plantte tientallen nakomelingen in dit stukje nieuwe natuur in mijn voortuin. Vrouwlief zag het hoofdschuddend aan en zei dat het niet was gebeurd als ik meteen de aarde had weggevoerd.
‘Maar dan hadden al die zaailingen in de border gestaan,’ probeerde ik het over een andere boeg te gooien. ‘Nu laten ze zich gemakkelijk in één keer weghalen.’
‘Als die hoop ooit nog wegkomt’ zei ze, en met die laatste woorden trok ze zich terug.
Het is overigens best een aardig plantje, die Brunnera. Hij heeft breed niervormig blad dat aanvoelt als fijn schuurpapier en vroeg in het voorjaar bloeit hij met bleekblauwe bloempjes. Klinkt leuk, die aardige alliteratie, maar daarachter gaat een wolf in schaapskleren schuil. Punt is namelijk dat het ding zich zo uitzaait. We hebben hem ooit als stekje van iemand gekregen. Eigenlijk moet er dan meteen een alarmbelletje bij je gaan rinkelen. Neem nooit stekjes van andere tuinbezitters aan, zou ik u willen zeggen. Tien tegen één dat het gaat om een kreng dat zich vreselijk uitzaait – waar komen anders al die stekjes-om-weg-te-geven vandaan? Bombrieven zijn het, vriendelijk ogende cadeautjes geladen met explosief materiaal, die je borders binnen de kortste keren bombarderen met een regen van zaad. Neem het cadeautje dus dankbaar aan, zet het zolang even in een hoekje van het terras, met de belofte er een mooi plekje voor te zullen gaan zoeken, en kieper het zodra het bezoek de hielen heeft gelicht direct in de groenbak.
Maar goed, die voortuin.
Zo gaat het dus altijd. In het echt net als in deze column. Ik begin met plannen om hem aan te pakken en binnen de kortst mogelijke tijd waaien mijn gedachten alle kanten op. Dat geeft mij het idee dat ik de dag goed heb besteed, maar als mijn echtgenote ’s middags thuiskomt, ligt die berg aarde er nog steeds.
‘We maken vakken,’ zeg ik haar resoluut en ik probeer iets in mijn stem te leggen dat klinkt alsof ik de tegels al heb besteld. ‘Met twee, hooguit drie planten per vak, en verder veel bestrating.’ En terwijl ik het zeg zie ik het ook voor me en ik schilder haar wolken van Hydrangea arborescens ‘Annabelle’ en vlinderstruiken die daar als paarse fonteinen hun takken overheen laten hangen.
We kijken vanuit de deuropening naar het hoopje nieuwe natuur in onze voortuin en zien het voor ons.
We knikken.
En dan gaan we naar binnen en drinken een wijntje.