Een blootje

De Tafelberg. Een rimpeltje in het Gooi, van 36 meter boven NAP. Ik bracht er de zomers van mijn jeugd door; mijn vrouw is een handvol kilometers verderop geboren. En hoewel we elkaar vele jaren later op een heel andere plek tegen het lijf zijn gelopen, voelt het toch als een stukje gemeenschappelijk verleden.

We komen er graag. In de winter, als rijp of sneeuw de welvingen van het landschap wit kleuren. In augustus, als de heide bloeit. En in de herfst, als de grond bruin is, de hemel mistig en de berkenstammetjes niet meer dan beverige penseelstreekjes zijn.
‘Je hebt het me wel eens verteld,’ zegt zoonlief, ‘maar waarom heet het hier eigenlijk Tafelberg.’
‘Omdat er lang geleden een oriëntatietafel op de top stond.’
‘Maar ik zie geen berg.’
Ik kijk om me heen en geef hem gelijk. Het hoogteverschil is in geen velden of wegen te bekennen. Toch is het er wel.
‘Als je van hier op de fiets naar Huizen rijdt, hoef je geen een keer te trappen,’zeg ik, ‘je rijdt zo in één keer naar beneden.’
Hij lijkt weinig overtuigd, maar laat het onderwerp voor wat het is.
Bij restaurant De Tafelberg nemen we een kopje koffie en een stukje appeltaart. Nog zo’n traditie. Soms vertelt mijn vrouw dat haar vader hier ooit, bij een verre voorganger van de huidige uitbater, in de avonduren kelnerde. Om iets bij te verdienen. Dit keer spreekt ze de woorden niet uit, maar denkt ze het alleen. Ik zie het.
Voor het verleden hoef je hier niet diep te graven.
Even traditioneel lopen we aan de andere zijde van het fietspad terug. Via de schaapskooi aan de Oude Naarderweg. We blijven aan het hek staan en kijken naar de kudde Drentse heideschapen.
‘Vind die van Mauve toch mooier,’ mompel ik, waarop echtgenote instemmend knikt. Dat zeg ik elke keer dat we hier staan, sinds we een aantal jaren geleden in het Singer Museum in Laren de tentoonstelling van Anton Mauve hebben bezocht. Prachtige schaapjes waren dat. Nog nooit zulke mooie schaapjes gezien. Ook niet in het echt.
‘Wist je dat destijds de schilderijen waarop de schapen wegliepen goedkoper waren dan die waarop de schapen aan kwamen lopen?’ zegt zoonlief opeens.
Ik kijk hem verbaasd aan.
‘Ik wist dat wel, maar hoe weet jij dat?’
‘Heb je me zelf verteld.’
We slenteren verder.
‘Waarom eigenlijk?’ vraagt echtgenote na een tijdje.
‘Omdat een kop technisch moeilijk was om te schilderen,’ geef ik de officiële lezing weer.
‘Omdat schapenkoppen populairder waren dan schapenkonten,’ vult zoon aan.
Terwijl hij het zegt, schiet mij een voorval te binnen. Het was in 1999, in hetzelfde Singer Museum. Hij was toen vier jaar en met z’n drieën bezochten we die zondagmiddag een tentoonstelling  van het werk van Jan Sluyters . Uit de keren dat wij thuis de uitdrukking ‘in je blootje’ gebruikten, had hij destijds afgeleid dat ‘blootje’ een zelfstandig naamwoord was, zonder uiteraard die term te kennen, dat zoveel betekende als ‘een lichaam zonder kleren aan’. Een woord waar je ‘je’ voor kon zetten, maar ook ‘het’ of ‘een’. We vonden de schilderijen van Sluyters mooi en slenterden tevreden en enthousiast door het museum. Op een gegeven moment liep hij als eerste van ons drieën de volgende zaal in, keek om zich heen, wees op een doek en zei luid: ‘Kijk, nog een blootje.’
Sindsdien ben ik een vurig pleitbezorger voor het vervangen van de term ‘een naakt’ door ‘een blootje’.
Bij hem hoef ik twaalf jaar later niet meer aan te komen met deze anekdote. Als ik er ook maar over dreig te beginnen, snoert hij mij de mond. Vriendelijk als het kan. Hardhandig als het moet.
Maar ik vind hem te mooi om te laten liggen.
Dus bij dezen. Stiekem. Onder vier ogen.
Tussen u en mij.

Eén gedachte over “Een blootje

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s