Ballo Liscio

Er zijn landschappen waarmee je een band lijkt te hebben die ouder is dan je zelf bent. Dat was de gedachte die bij mij opkwam toen ik tien jaar geleden in Toscane was, uitkijkend vanaf ons terras over de heuvels, die altijd nevelige heuvels, die gebukt lijken te gaan onder hun last van eeuwen. Wij hadden een appartement gehuurd in een fattoria. Het was de junimaand van 1994. Ik weet dat nog zo goed omdat tijdens onze vakantie het WK-voetbal in de Verenigde Staten werd gehouden, waarvan wij soms een wedstrijd zagen in de Bar Sport in Casole d’Elsa, een plaatsje dat vier kilometer verderop lag, op een heuvel uiteraard, zoals alle plaatsjes en dorpjes in Toscane. Het was een dorpje van niets, maar dan wel een prachtig dorpje van niets, dat uit weinig meer bestond dan een hoofdstraat, met een kruidenier, een bakker, een sale e tabachi met kralengordijn, een tavola calda en de genoemde Bar Sport. Overdag leek het dorpje uitgestorven, maar ’s avonds kwamen de inwoners uit hun huizen tevoorschijn, zetten stoeltjes buiten, flaneerden het straatje op en neer, of keken naar een wedstrijd, België-Nederland, Italië-Nigeria, Nederland-Ierland, net als wij.
Op een avond werden die landerige, zomerse rituelen doorbroken door het Ballo Liscio dat al dagenlang stond aangekondigd en gehouden werd op wat eens de binnenplaats van een burcht was geweest, een kasteel waaromheen het dorpje ooit moest zijn gebouwd. Van die burcht was overigens niet veel meer over dan een toren en wat stukken muur.
Toen wij die avond de heuvel op liepen, hoorden wij het geluid van een drumstel. Een slagwerker die zijn trommels test, zo dacht ik eerst, maar later herkende ik het geluid van een drummer uit een doosje. Bovengekomen wierp ik een blik op het binnenplaatsje en zag een man met een accordeon op een podium zitten. Hij rustte met zijn kin op zijn instrument en keek met een vermoeide blik naar een ander die een paar meter achter hem in de weer was met een flinke hoeveelheid elektronica. De technicus draaide aan een paar knopjes en plotseling was daar die drummer weer die zijn stokken over de trommels liet roffelen. Voor het podium stond een aantal tafeltjes en stoeltjes opgesteld, in een kring rond wat de dansvloer moest zijn.
Het was druk in het straatje, nog drukker dan anders. Vooral de vrouwen liepen opgedoft van het ene end van de straat naar het andere en lieten hun opgestreken en opgepoetste jurken en juwelen, billen en borsten bewonderen door hun mannelijke dorpsgenoten. Alsof ze elkaar die avond voor het eerst zagen en ook hun trots en begeerte van het stof der jaren waren ontdaan. Ook wij liepen wat heen en weer, keken nog even tv in de Bar Sport en wachtten op het beginnen van de muziek, op het aanvangen van het feest. Toen wij ons weer in de richting van de burcht begaven, zagen wij dat de mensen daar in en uit liepen zonder de 8000 lire toegang te betalen. De gesprekken die zij voerden waren enigszins lacherig van toon, maar hier en daar droop ook iemand teleurgesteld af. Ook wij begaven ons op het binnenplaatsje en zagen daar hoe de accordeonist met dezelfde vermoeide blik als daarnet zijn spullen weer aan het inpakken was. Wij namen iets te drinken en ik vroeg wat er aan de hand was, waarop men mij uitlegde dat de muzikant zijn apparatuur niet aan de praat had weten te krijgen, iets met zijn accordeon of zo.
Er heerste een tegelijkertijd wat lacherige en teleurgestelde sfeer. De kinderen namen bezit van de dansvloer en speelden krijgertje. De vrouwen leken het meest teleurgesteld. Rebbelend groepten ze bij elkaar, alleen gelaten door hun mannen, die de bar weer opzochten, alsof de betovering van hun zondagse jurken en sierraden nu al weer was verbroken. Een groepje jongelui verkoos een van de vele schemerige plekjes van het dorp.
Wij bleven nog iets drinken en ik kon mijn ogen maar niet afhouden van de oude accordeonist die met trage bewegingen zijn instrument in een koffer borg, terwijl zijn kompaan nog immer met snoertjes en stekkertjes in de weer was.
Natuurlijk bezochten wij die vakantie plaatsen als San Gimignano, Volterra, Siena, Certaldo, Pisa en Massa Maritimo. Toch zijn het niet die beroemde steden die mij het meest zijn bijgebleven, niet de kerken of palazzi, niet de Campo in Siena, of het blauw van het plafond van de Duomo. Wat ik mij herinner is een citroenplant, een vijgenboom, de zoete smaak van tomaten, de plukken ochtendnevel tussen de heuvels en de zwaluwen die door de bogen van onze loggia vlogen, waarbij je niet anders kon denken dan dat ze het deden om het plezier. Ik hoor het gezang van vogels in de ochtend en honderden onzichtbare krekels die onophoudelijk hun instrumenten stemmen. Ik zie twee vechtende salamanders voor mij in het grind van het terras, elkaar vasthoudend in een verwurgende greep, Grieks-Romeins denk ik dat het was.
Als elke vakantie in één beeld gecomprimeerd moet worden, dan kies ik uiteindelijk voor de kudde schapen die onder ons op de heuvel in de avondschemering naar hun stal gedreven werd, door een jongen met een bos wilde haren en ontbloot bovenlijf, een faun, zoon van de bosgod Pan. Hij gooit stenen naar de beesten en schreeuwt ze commando’s en verwensingen toe die ik niet versta, maar de schapen wel. Na korte tijd wordt hij opgeslokt door de schaduwen op de heuvel en hoor ik alleen nog de bellen van de schapen klingelen, terwijl boven de oprijlaan van de fattoria dansende vuurvliegjes beginnen aan hun Ballo Liscio.