Meisjesogen

Er is een plant waarvan de Nederlandse naam Meisjesogen luidt. Coreopsis, een tamelijk saaie plant met gele bloemen, klein model zonnebloempje – geen idee waar die zijn welluidende naam aan heeft verdiend. Maar die bedoel ik niet.
Ik kocht mijn Aster cordifolius ‘Silver Spray’ een paar jaar geleden. Om het elegant gepunte blad aan het donkere steeltje en de belofte van wolken bleekblauwe bloemetjes met een geel hartje, zoals dat zo mooi in tuinboeken heet.
Inderdaad kreeg ik die eerste jaren precies wat mij beloofd was. Het was een heerlijk, fijn bloemetje dat mijn border in de nazomer een lichte toets gaf. De plant deed het zelfs zo goed dat ik hem een beetje in toom moest houden: zelfs van bleekblauwe wolkjes kun je er op een gegeven moment teveel hebben.
De laatste twee zomers echter werd de plant dunner en dunner – vraagt u mij niet waarom – tot er dit voorjaar nog maar weinig van over was. Ik betreurde dat, maar dacht al weer aan nieuwe planten op die plaats in de border: uit het oog uit het hart, zo gaat dat. Toch bleken er nu, eind augustus begin september, op andere plaatsen in de tuin volop nazaten van mijn aster te zijn ontsproten. De bladeren verstopt tussen de omringende planten staken ze nu plotseling op tal van plaatsen hun kopjes omhoog. Kleine wolkjes bleekblauwe bloempjes met een geel hartje keken mij met een mengeling van spot en zedigheid aan.
Meisjesogen, dacht ik toen.
Eigenlijk moest ik ze eruit halen, vond ik, maar ja, krijg dat maar eens over je hart met meisjesogen. Met de hoofdjes scheef en de bloemblaadjes als een krans van omkrullende wimpers keken ze me allerverleidelijkst aan.
‘Ach toe, meneer,’ leken ze te zeggen, ‘mogen we hier blijven staan?’
Sugar and spice and everything nice, u weet wel. Ik wist dat ze mij voor de gek hielden, dat ze me achter mijn rug zouden uitlachen, maar kon hun smeekbede desalniettemin niet weerstaan.
‘Als jullie het aan niemand vertellen,’ zei ik en zette mijn schep terug in de schuur.