Au bout du monde

Ik ben vast niet de enige die van landschappen droomt. Waar mijn voorkeur in werkelijkheid breder is, daar zijn mijn gedroomde landschappen altijd heuvelachtig, maar zonder pittoresk te willen zijn. Of bergachtig, maar dan zonder ongenaakbare toppen. Ze zijn leeg, natuurlijk, hoe kan het anders, en nu eens lieflijk en dan weer ruig, al naar gelang het weer, het licht en het seizoen. Het zijn gebieden waar de boomgrens laag ligt, waar de toppen door langgerekte ruggen met elkaar zijn verbonden en je de illusie hebt over het dak van de wereld te lopen.
Ik was ze eerder tegengekomen, deze landschappen, vaak zelfs, alsof ik er door een onbekende kracht naartoe werd getrokken, maar de Cantal, waar ik twee jaar geleden was, benaderde mijn droombeelden tot in de perfectie.
Het Massif du Cantal, met zijn stervormig uitwaaierende bergruggen, waarvan de flanken met groen fluweel bespannen lijken te zijn, wordt gevormd door de restanten van wat ooit de grootste vulkaan van Europa was. Erosie, gletsjers en rivieren hebben het tot een landschap gebeeldhouwd dat mij soms deed denken aan het knokige lichaam van een slapende reus, die met een groene deken teder is toegedekt.
We wandelden er over zijn benen, rug, schouders en armen, waarvan de botten namen droegen als de Puy Bataillouse, de Puy de Peyre Arse en de Brèche de Rolland. Op de hellingen van de bergen zag ik de roodbruine runderen van het ras Salers, met hun karakteristieke grote, liervormige hoorns. Soms zag ik ze ook niet, maar hoorde alleen het geklingel van hun bellen, een geluid dat klinkt als de weemoedig stemmende lokroep van een wereld die aan het verdwijnen is.
Gezeten in het gras dat de koeien tot voedsel dient, haalden wij voor de lunch een pain rustique uit onze rugzak tevoorschijn, een fles water en een stuk van de heerlijke kaas die dezelfde naam als de runderen draagt. Die Salers is de fermier variant van de Cantal, gemaakt op de boerderij. Het is een harde kaas, bereid van rauwe melk en alleen gemaakt in de weidemaanden, van 15 april tot 15 november, als de koeien buiten zijn. Het gaf een merkwaardig gevoel van continuïteit en recursie om daar in het gras de kaas te eten, begeleid door de muziek van de koeienbellen. De smaak laat zich moeilijk omschrijven. Het is een stevige, complexe smaak. De smaak van zuivel, van koeien, van het gras dat zij eten, van de gentiaan die er bloeit, van de slapende vulkaan waarop wij zaten.
Op een dag liepen wij vanaf de Col du Pertus naar beneden, naar het dorpje Mandailles, dat uit niet meer dan een handvol huisjes bestaat. Het ligt er prachtig, in de Vallée de Mandailles, een smal dal met steile hellingen dat stuk loopt op een hoog oprijzende cirque, de oksel van de reus, waarvan de Puy Mary de hoogste top vormt. Er stroomt een riviertje door het dal dat ooit als naam de Jordanne heeft meegekregen. Maar wanneer, waarom, en van wie?
Natuurlijk telt het dorpje een café, zo een waar je als wandelaar niet aan voorbij kunt gaan. Ik bestelde er een pression en zat daar een tijdje, intens tevreden. De ober stond in de deuropening van zijn zaak en samen luisterden wij naar het geluid van de snel stromende Jordanne.
Plotseling moest ik toen denken aan de uitbater van café-restaurant Hegeman in het Drentse dorpje Schoonlo. Ik was zijn enige klant en hij was bij mij aangeschoven op het terras.
‘Tot een paar jaar geleden was hier in het dorp een schooltje dat voor wat levendigheid zorgde,’ vertelde hij. ‘Van alle boerengezinnen uit de buurt kwamen ze hier naar toe. Met de auto of de trekker. Soms, als het regende, of als er een andere aanleiding was, dan bleven ze hier een beetje hangen, wat drinken in de zaak.’
We keken uit op het kruispunt van de Westdorperstraat en de Hoofdstraat. Veel anders is er niet te zien in Schoonlo. In de verte klonk het gerommel van onweer.
‘D’r was hier toen ook nog een winkeltje,’ zei hij, ‘maar weet u, die houdbaarheidsdatums, die hebben het de das om gedaan.’
In Mandailles weerstond ik die middag de verleiding om te blijven waar ik was. Ik stond op, deed mijn rugzak om en rekende af. Toen ik de hoek omsloeg keek ik nog een keer om en zag toen pas de naam van het café op de gevel staan. Au bout du monde.
Zo mooi ben ik het in mijn dromen nooit tegengekomen.