Vergeten groenten

Al mijn hele tuinleven lang droom ik van een moestuin. Het is een romantische gedachte, waarin ik mijzelf met schep en schoffel bezig zie in de weerbarstige klei. Een kruiwagen mest hoort erbij en rubber laarzen. En het gezicht en de stem van de in 1996 overleden Geoff Hamilton, die 17 jaar lang Gardener’s World presenteerde. ‘The richness of the soil,’ hoor ik hem dan altijd zeggen, of woorden van gelijke strekking, terwijl hij met zijn handen door de aarde woelt. Dat zou ik ook wel willen doen. Met mijn handen door de aarde woelen. En aan het eind van de dag met een emmer aardappelen, worteltjes en boontjes thuis komen. Waar we dan iets lekkers van klaar maken. Geroosterde aardappeltjes met veel knoflook en rozemarijn. Boontjes met harde schapenkaas  en citroenmelisse. Tomaatjes met dragon. Super vers en helemaal puur. Al passen die laatste woorden niet echt bij het beeld. Maar ja, probeer maar eens woorden te vinden die nog wel authentiek klinken nu ‘vers’, ‘puur’ en ‘eerlijk’ door de commercie zijn geconfisceerd.

Overigens heeft diezelfde trend er wel voor gezorgd dat mijn droom van een moestuin wat aan het verflauwen is. De biologische markt, landwinkels, de pure markt, landmarkt, ze schieten werkelijk uit de grond. Ik loop ze zoveel mogelijk af, kan het aanbod aan geitenkaasjes, ambachtelijk brood, boerenboter en Baambrug’s big niet weerstaan. Met tassen vol heerlijkheden kom ik thuis. ’t Is niet goed voor de portemonnee, dat niet. En over mijn ecologische voetafdruk heb ik met al dat gereis ook mijn twijfels. Maar de smaak vergoedt veel.

Bij een van die kraampjes hing laatst een bordje waarop ‘Vergeten groenten’ geschreven stond. Dat is ook zo’n modieuze term van de laatste tijd. Meestal worden er groenten- en fruitsoorten mee bedoeld die in onbruik of onmin zijn geraakt. Zoals postelein en pastinaak, zuring en snijbiet, aardpeer en sterappel. Maar toen ik voor het kraampje stond moest ik plotseling denken aan een wandeling die ik vorig jaar in Wales maakte. Het was in juli, in de buurt van Hay-on-Wye, het boekenstadje. Op een middag wandelde ik er door de golvende velden, over een holle weg die aan beide zijden werd afgeschermd door een manshoge haag van meidoorn, grassen, kamperfoelie en andere klimmers. Toen ik de top van een heuvel had bereikt, zag ik beneden mij een man op een tractor die met een soort op zijn kant staande grasmaaier bezig was de haag te snoeien. Terwijl ik de heuvel afdaalde werd niet alleen het geluid dat het apparaat maakte sterker, maar ook de geur die het achterliet. Het was een hemelse geur die een verre herinnering in mij leek op te roepen. Er zat iets bloemigs in, iets fris en zurigs. Een rijk en complex boeket waarin ik gemaaid gras herkende, appel en… snijbonen!

Op dat moment wist ik waar de geur mij aan herinnerde: de snijbonenmolen van mijn moeder. Die ze vroeger op het aanrecht schroefde om de snijbonen te snijden. Het was een ijzeren apparaatje dat me als kind enorm fascineerde. Er zat een zwengel aan die een piepend geluid voortbracht als zij hem ronddraaide. Aan de voorzijde zaten twee openingen waar ik de snijbonen doorheen mocht duwen die dan aan de achterzijde in smalle plakjes gesneden in de pan vielen. Ik vond het een heerlijk en fascinerend klusje. Door de geheimzinnigheid van het wonderlijke apparaat, door het gevaar van de draaiende messen en niet in de laatste plaats door de geur die opsteeg uit de fijngesneden bonen.

Ik kocht die middag snijbonen, sneed ze thuis met een mesje in plakjes en duwde  een handvol tegen mijn neus. Het was hem toch niet helemaal. Niet de geur van mijn eigen ‘vergeten groenten’.

Ik at ze met gebakken spekjes en geroosterde tomaatjes.

Lekker. Dat wel.

Plaats een reactie