Tot de genoegens van het alleen reizen behoort zonder meer de grotere kans op ontmoetingen, op aangenaam en kort gezelschap van mensen die passanten zijn, net als jij. Mensen wier wegen voor een kort moment de jouwe kruisen, even gelijke tred houden, om daarna alleen weer verder te gaan. Ik herinner mij een ontmoeting met een Ierse jongen, meer dan tien jaar geleden, tijdens een wandeltocht in Wales, tussen Kington en Knighton om precies te zijn. Ik had hem al een paar keer gezien, op de top van een heuvel voor mij, of staand op een ‘stile’, het overstapje over een hek, als hij voor even uitstak boven het veld, waarna hij steeds weer uit het zicht verdween. Vrij plotseling echter liep ik vlak achter hem en toen hij moeizaam over het zoveelste hekje klom, zag ik hoe het kwam dat ik hem had ingehaald: in klimmen was ik beter dan hij.
Dat was ook het eerste dat hij tegen mij zei en zo raakten wij aan de praat en besloten samen op te lopen. Hij was drieëndertig, kwam uit Dublin, maar woonde en werkte in Londen, zoals zoveel van zijn landgenoten. Het regende die dag flink. Onze gezichten gingen voor een groot deel schuil in onze capuchons en het was pas na een aantal kilometer dat hij zei: ‘Didn’t I saw you in The Swann last evening?’ Pas toen herkende ik hem. Wij hadden de avond daarvoor beiden wat gegeten in de plaatselijke pub. Hij met een boek naast zijn bord en ik met mijn notitieboekje.
Een groot aantal onderwerpen passeerde tijdens onze wandeling de revue: wandelen natuurlijk, Offa’s Dyke Path, het landschap, maar ook onze afkomst, ons werk, voetbal en politiek. Hij vroeg mij of wij werkelijk een mestoverschot hadden, een onderwerp dat in die dagen blijkbaar ook de Engelse kranten had gehaald. Ik beaamde het, wat hem een lachbui bezorgde, waarschijnlijk doordat hij ons in ons kleine landje tot aan de knieën door de drek zag waden. Op een gegeven moment vroeg hij mij of ‘shit’ in het Nederlands ‘kèk’ was. Het duurde even voordat ik begreep wat hij bedoelde, maar zag toen in dat zijn ‘kèk’ ons woordje ‘kak’ moest zijn. Ik zei dat dit juist was en besloot niets te zeggen over al die andere synoniemen die onze taal rijk is, omdat dat, zo dacht ik, samen met het beeld van ons mestoverschot, de indruk van een vreemde, nationale fixatie op fecaliën moest geven.
Soms ook zeiden wij lange tijd niets en liepen gewoon naast elkaar voort door het prachtige, golvende landschap van Wales, dat begon op te drogen onder de zon, die haar licht langzaam door het wolkendek liet vloeien.
Vlak voor Knighton bleek hij een kamer in een hotel even verderop te hebben geboekt, waar ik nog een B&B in Knighton moest zien te vinden. We namen afscheid, schudden elkaar de hand en bedachten toen dat wij elkaars naam niet wisten. We hadden er geen moment aan gedacht om ons voor te stellen, het was niet van belang geweest in die paar uur dat wij elkaar gezelschap hadden gehouden, en daar, halverwege de afdaling van een heuvel, waar zijn pad naar rechts boog en het mijne naar links, daar besloten we het maar zo te laten.
Met een licht weemoedig gevoel daalde ik af, naar de straten van Knighton, of Tref y Clawdd, zoals het plaatsje in het Welsh heet, waar ik een onderkomen vond bij Mrs. Stephens, in the Churchstreet op nummer 8.