Along came Betty

Ze zijn populair, de tv-programma’s waarin mensen hun leven op z’n kop zetten, Nederland verlaten en zich in Frankrijk, Italië, of waar dan ook vestigen, om een camping te beginnen of een chambre d’hôte. Het roer om. Ik vertrek. Ik geloof dat ze zo heten. Een populair format, zoals dat tegenwoordig wordt genoemd.
Ook ik heb die aanvechting wel eens, om mijn leven achter mij te laten en iets anders te gaan doen. Of hetzelfde, maar dan op een andere plek. Zij het dan dat ik er nooit over denk om een camping te beginnen. Mijn dromen zijn van een andere stof gemaakt.
De laatste keer was in de Vogezen. Ik houd wel van de heuvels daar, of de ballons, zoals ze eigenlijk heten. Je kunt er zo heerlijk over de beboste dalen heen kijken, helemaal tot aan de Alpen of het Zwarte Woud. Soms gaan we er ’s winters naar toe. Om te skiën. Dat wil zeggen, mijn vrouw en zoon skiën, ik ga sneeuwschoenwandelen. Over de met sneeuw bedekte heuvels die een perzikhuidje lijken te hebben, alleen dan wit. Hohneck. Kastelberg. Rainkopf. Mooi is dat. Zo’n stil, ongerept sneeuwtapijt aan je voeten waarin zich een dierenspoor aftekent. Alsof iets of iemand daar warme tranen heeft gehuild.

Andere dagen blijf ik binnen en zit in zelfbedieningsrestaurant Le Slalom, aan de voet van de piste. Ik drink een café grand, kijk uit het raam, wuif naar mijn zoon en eega en lees een boek. Het is een fascinerend geval, dat Le Slalom. Het houdt het midden tussen een restaurant, een sportkantine en een mensa. Ik kom er graag.

De laatste keer zat ik er echter meer dan mij lief was. Ik was ziek: bronchitis, zwaar verkouden, lichte koorts. Terwijl buiten de sneeuw naar beneden viel, de lucht grijs was en het zicht op de pistes beperkt, was het alsof ook de binnenkant van mijn hoofd bedekt was met een dikke laag grijze watten, waar geluiden, beelden en gedachten maar moeilijk doorheen wisten te komen. Ik zat te dommelen voor het raam, probeerde wat te lezen en hield mij op de been met paracetamol en sterke koffie.
De vrouw ging schuin tegenover mij zitten. Ze was iets jonger dan ik. Kortgeknipt haar, eenvoudig gekleed, een blouse, een vestje. Ze droeg geen make-up en haar gezicht had geen uitgesproken trekken. Ze pakte een bundeltje papier uit haar tas en begon te lezen. Half verscholen achter mijn boek keek ik ademloos toe hoe zij met een ballpoint in haar hand de met kinderhand beschreven vellen langs ging, een voor een, regel voor regel, woord voor woord. Hier en daar zette ze met rode pen een streepje of schreef een korte opmerking in de kantlijn. Een schooljuffrouw die het werk van haar kinderen nakeek.
Wat was het dat haar toch zo deed opvallen? Ik weet het niet. Ik zou kunnen zeggen dat ze leek op Scarlett Johansson in Lost in Translation, maar dat deed zij niet. Toch was het gevoel dat haar verschijning teweeg bracht wel hetzelfde als de film later zou doen. Schrijnende weemoed. Het roer om.
Misschien was het de eenvoud van haar werk. Of de goedheid van haar werk. Of de eenvoud en goedheid van haarzelf. Dat ja, en misschien de koorts. Of de sneeuwvlokken die naar beneden dwarrelden en bleven liggen in een hoekje van het raam.
Ze nam voorzichtige slokjes van haar koffie en corrigeerde vel na vel, waarvan de tekst haar soms in zichzelf deed glimlachen, of een woordje fluisteren dat ik niet verstond. Op een gegeven moment scheurde ze de plastic verpakking van een madeleine open en at het cakeje met kleine hapjes, traag, starend, alsof het een metafysisch probleem was waarop zij kauwde.
Ik stelde mij voor hoe wij in alle eenvoud ons leventje zouden lijden, hier, in een dorpje in de buurt. Zij lesgevend op een school, in de stijl van Être et avoir, en ik, tja, ik lanterfantend zoals altijd. ’s Avonds zouden wij iets simpels eten. Boerenbrood met kaas uit de bergen. En een appel toe. Een tv zouden wij niet hebben, maar wel een radio, waarop een Frans station jazz uitzond: Art Blakey and the Jazz Messengers, Live at the Paris Olympia, in 1958.
Het werd drukker in Le Slalom. Nadat zij een blik op haar horloge had geworpen, pakte mijn schooljuffrouw haar tas weer in, deed haar jas aan en liep lichtjes heupwiegend tussen de tafeltjes door naar buiten, de sneeuw in, mijn droom uit.
Along came Betty. Met Lee Morgan op trompet en Benny Golson op sax.