Ik ben mijn leraren klassieke talen op het Gymnasium veel verschuldigd. Zo sta ik nog steeds een paar keer per jaar ’s ochtends op uit bed om in de keuken, onder het klaarmaken van een boterham, iets te mompelen als ‘Na si, nisi, num en ne, gaat Ali niet met Quisje mee‘. Er zijn ergere dingen, vindt u niet.
Diezelfde leraren, wij hadden er twee, leerden mij dat het de godin Hera was die geprezen werd om haar koeienogen. Door Homerus.
Althans, die schreef het op.
Tenminste, zo zegt men.
Een epitheton ornans, leerde ik. Net zoals ‘de snelvoetige Achilles’, ‘de stralende Odysseus’ en ‘de uilogige Athene’. dat zijn. Een lichte preoccupatie met ogen, zo lijkt het. Ik moest daar afgelopen zondag aan denken toen wij in het Eemland een wandeling over middeleeuwse grasdijkjes maakten. De dijkjes bogen zich bevallig rond de waaien die daar ooit bij overstromingen zijn gevormd en wij laveerden tussen de schapen door, die lagen te liggen in het gras. Fijne wandeling was dat.
Naar mijn weten is er niemand ooit geprezen vanwege het bezit van schapenogen – en dat begrijp ik. Dat begreep ik steeds beter, bij elk schaap dat ik zondag zag. Hebt u wel eens goed naar de ogen van een schaap gekeken? Dat moet u toch eens doen. Maar ik waarschuw u, een prettig gezicht is het niet. De oogbol zelf is geelgroen van kleur en de pupil is niet meer dan een horizontaal zwart streepje. Het deed mij denken aan dat goedkope effect dat je vroeger wel in een tweederangs horror of science fiction film zag. Als een menselijk oog voor heel even verandert in dat van een demon of alien, die zo zijn ware aard prijsgeeft. Dat beeld drong zich zondag bij elke oogopslag van een schaap aan mij op.
Er is maar één woord waarmee ik die oogopslag zou kunnen typeren, en dat is ‘gluiperig’. En dan dient meteen de persoon zich aan die dit epitheton ornans, ‘de schaapogige’, met recht zou mogen dragen. Hij was vannacht te zien op de Amerikaanse tv.