Het was op een zaterdag. Dat weet ik nog zo precies omdat ik die dag werkte en ’s middags met collega’s naar de wedstrijd Ierland-Nederland keek. Het was een kwalificatiewedstrijd voor het WK 2002. De laatste wedstrijd in een moeizaam en teleurstellend verlopen reeks, die Nederland moest winnen om nog tweede te worden achter Portugal. Het liep die middag echter anders, daar, in dat oude stadion Landsdowne Road in Dublin. Jason McAteer scoorde in de 68e minuut de 1-0 voor Ierland en daar bleef het bij. Ook al speelden we tegen tien Ieren en stonden er op het laatst aan Nederlandse zijde vier centrumspitsen in het veld.
Het was een deprimerende wedstrijd met een al even deprimerend resultaat en het was in die stemming dat ik het pand aan de Sarphatistraat verliet. Ik fietste, zoals altijd, langs de Amstel naar huis. Ik kruiste de Ceintuurbaan, vervolgde mijn weg over de Amsteldijk, en het was daar, ergens op dat stukje tussen de Rustenburgerstraat en de Smaragdstraat, dat ik een meisje passeerde dat in looppas over de stoep naast mij rende. Ze had een hoofddoekje om. Althans, dat denk ik. Waar ik zeker van ben, is dat zij Marokkaans was. Ik schatte haar een jaar of veertien, vijftien oud.
Wat er toen gebeurde is zo onwaarschijnlijk dat ik mij later meermalen heb afgevraagd of het wel werkelijk is gebeurd. Toch kan ik die vraag niet anders dan met ‘ja’ beantwoorden. Het is echt gebeurd, ja, op die zaterdagmiddag aan het eind van de zomer, ergens tegen etenstijd.
Toen ik haar passeerde, wierp het rennende meisje een blik mijn kant op en vroeg me hijgend of ze een stukje achterop mocht. Haar vraag verraste me, overviel me, en ik was zo verbouwereerd dat ik waarschijnlijk niet veel meer dan een stamelend ‘ja’ uitbracht – en voor ik het wist zat ze bij mij achterop. Ze deed dat terwijl ik reed, niet erg snel weliswaar, en met een handig sprongetje waarbij ze even mijn bagagedrager vastpakte en erop hupte, met twee benen naast elkaar.
Ik vraag me af of ik haar naar haar bestemming vroeg. En hoe onwaarschijnlijk dat ook klinkt, ik denk het niet. Ik fietste gewoon verder, noem het naïef als u wilt, met het meisje achterop. We passeerden de brug over het Amstelkanaal, het clubhuis van de Amsterdamsche Studenten Roeivereniging Nereus, en daar, een stukje voor de Berlagebrug, hupte ze, met een zelfde handigheid als ze er was opgesprongen, weer van mijn bagagedrager af.
Misschien riep ze iets, een dankwoord, een verontschuldiging, een verklaring dat ze op haar plaats van bestemming aangekomen was. Dat soort details weet ik niet meer, en dat is niet alleen te verklaren uit de tijd die er sindsdien versteken is, maar ook uit de staat van betovering waarin ik deze korte gebeurtenis had beleefd.
Ze verdween in een winkel of een snackbar, een afhaal-eethuisje of iets dergelijks, dat is mij wel weer bijgebleven, al is er op die plek nu geen spoor meer van terug te vinden. En ik, ik fietste verder, verder langs de Amstel, een aanzienlijk aantal kilo’s lichter, maar nooit meer zo licht in mijn hoofd als ik dat kleine stukje had gedaan.
Het was op een zaterdag, ja. Dat wist ik nog. Ergens in 2001. Maar wanneer precies, dat wist ik niet. Het is natuurlijk niet moeilijk om daar achter te komen, één simpele zoekopdracht volstaat, maar ik had dat nooit gedaan. Tot deze week, en het web fluisterde mij razendsnel het antwoord in: 1 september 2001.
Ik wist niet dat het zo dicht op die andere, bijna eendere datum was geweest.
Er gebeurde die dag niet veel, als wij het web mogen geloven. Nederland verloor met 1-0, door een doelpunt van Jason McAteer, in het stadion aan de Landsdowne Road dat zes jaar later zou worden afgebroken. Het is lastig zoeken naar meer, omdat de zoekresultaten worden overschaduwd door die van die andere datum.
Maar er gebeurde die dag niet veel, nee. De maximum temperatuur was 19,8 °C, er viel 0,3 mm neerslag en er stond een zwakke wind uit het west-noord-westen.
En aan het eind van die nazomermiddag reed een moslimmeisje een stukje met mij mee.