Een van mijn favoriete scènes uit de filmgeschiedenis zit aan het eind van Jacques Tati’s Les vacances de monsieur Hulot. Als na alles wat er is gebeurd bijna iedereen zich afkeert van de hoofdrolspeler, zit monsieur Hulot in zijn eentje op het strand. Een paar meter verderop speelt een groepje kinderen. Monsieur Hulot, Tati zelf, kijkt toe, pakt dan een handvol zand en gooit dat naar de kinderen. In een poging om met hen mee te doen, aansluiting te vinden, hun vriendschap te winnen. Zelden zo ontroerd door een paar seconden film.
In zijn volgende film, Mon oncle, zette Tati die kinderlijke onschuld tegenover een moderniteit die in zijn vorige film nog ontbrak. Het is een moderniteit die tot uiting komt in de steriliteit van het huis waar het neefje woont, de technische gadgets waar Hulot niet mee overweg kan, de kaalslag van oude stadswijken en het economisme van het leven.
In Playtime, die bijna tien jaar later zou verschijnen, lijkt die onschuld geheel verdwenen. De film toont ons een wereld vol bizarre techniek en kille architectuur. Een wereld vol mensenmassa’s, waarin iedereen druk bezig is met schijnbaar nutteloze handelingen en niemand meer oog voor en contact met de ander heeft.
Voor het creëren van deze wereld liet Tati in Joinville-le-Pont een complete, 16 vierkante kilometer grote stad bouwen. Inclusief vliegveld, snelweg, straten en flatgebouwen. Tativille werd de filmset genoemd. Er waren negentien maanden aan opnames, veertigduizend figuranten, speciaal ontwikkelde groothoeklenzen, extreem dure 70mm-breedbeeldfilm en twee jaar montage nodig om de film te maken. Toen Playtime uitkwam, was Tati failliet.
Later is Playtime wel Tati’s meesterwerk genoemd. Zo gaan die dingen. Ik weet niet of ik me daarin kan vinden. Playtime is geen comedy in de strikte zin van het woord. Het is een film zonder clou, zonder plot, zonder hoofdpersoon, ja zonder grap misschien zelfs wel. Het overstijgt niet alleen het genre, maar zelfs het medium. Het is geen film, het is een universum van absurdisme. Maar wat ik het meest mis, is die ontroering. Het kind uit zijn eerdere werk is verdwenen.
De wereld die Tati ons schetste, is niet de onze geworden. Gelukkig maar. Zoals altijd halen voorspellingen en extrapolaties, of zij nu utopisch of dystropisch zijn van aard, het niet bij de realiteit. Maar toch, denkt u eens in wat monsieur Hulot met een selfie stick had gedaan.
De foto zou daarom zomaar een still uit een van zijn films kunnen zijn. Het hoedje, het schortje, zijn gezichtsuitdrukking: de man op de voorgrond lijkt weggelopen uit een van Tati’s films. We zien hem thuiskomen, opgewacht door een rebbelende vrouw, bazig, boos, een uitbrander, hoon, zijn opgetrokken lip als stil protest als zij de kamer uit is, een troosteloze maaltijd, een helverlichte huiskamer, gefilmd vanaf de overkant van de straat.
Maar kijk ook naar het stelletje op de achtergrond, de achtergrond die bij Tati vaak belangrijker dan de voorgrond was. Kijk ze staan, poserend, met de selfie stick in de hand, hun tas een paar meter voor hen op de grond. Zie haar lach, haar hoofd op zijn schouder, haar hand onder zijn oksel door.
Wie gaan we volgen? De man of het stelletje? Tati zou beiden doen. Aanvankelijk meegaan met de een om de anderen later weer tegen te komen. Misschien overnacht het stelletje wel via Airbnb in een kamertje bij het echtpaar thuis.
Tativille is overal.
(Een Beeldrijm begint met een foto van Ray van Schaffelaar, waarop een tekst van mij reageert. Klik hier voor alle afleveringen in de reeks.)