De herinnering van een knijper tussen vrouwenlippen kan mij weemoedig stemmen – maar wat kan dat niet. Een lijn met wasgoed, een mouwloos huishoudschort met bloemenmotief, mijn moeder die met ketels kokend water sjouwt. Haar driftige bewegingen boven het wasbord, de opgestroopte mouwen, de gefluisterde belofte van zomerwarmte. De damp die opstijgt uit de tobbe en de geur van zeep die niet alleen uit het water lijkt te komen, maar ook uit het gras, de bomen, de zon, de wolken, de hemel, ja uit de wereld zelf. En de zachte, tedere kus van wasgoed op een zomerochtend. De frisse liefkozing van nat textiel dat zich als een tweede huid tegen je wangen vlijt.
Een man met zwarte hoed en cape kan mij schrik aanjagen – maar wat kan dat niet. Ik zag mijn schaduwman voor het eerst in een televisieprogramma uit mijn vroege kinderjaren. Gehuld in zwarte cape en broek liep hij over een bosweggetje, een kijkdoos onder zijn arm. Zijn gezicht ging schuil in de schaduw van zijn hoed. Plotseling kwamen er kinderen tevoorschijn – maar waarvandaan? Ze verdrongen zich voor de gaten in zijn kijkdoos en gingen met hem mee – maar waarnaartoe? Het was een onschuldig kinderprogramma, waarin een aantal poppen brave, trage avonturen beleefde. Marskramer. Kinderlokker. Rattenvanger van Hamelen. Schaduwman. Ik was bang voor hem – en ben dat nog steeds. De man in het zwart. Zonder gezicht.
De idylle en de nachtmerrie. Het zoet van de herinnering en het genot van het krabben aan het korstje op de wond.
(Een Beeldrijm begint met een foto van Ray van Schaffelaar, waarop een tekst van mij reageert. Klik hier voor alle afleveringen in de reeks.)