Ik was de enige bij ons thuis die las, maar deed dat met een gretigheid en vraatzucht die groot genoeg was voor ons allemaal. Hoeveel eerbied mijn vader en moeder ook voor kennis in het algemeen en boeken in het bijzonder hadden, lezen deden zij niet. Er stond een reeks gebonden boeken van de Arbeiderspers in onze kast, die zij ooit uit politieke sympathie of omdat zij geen nee konden zeggen tegen een colporteur, hadden aangeschaft, maar nooit, behalve dan voor het afstoffen, ter hand hadden genomen. Natuurlijk las mijn moeder de Margriet en waren wij geabonneerd op de VARA-gids en Het Parool, zoals het mensen uit onze kringen betaamde, maar een boek lezen deden wij niet.
Ik leste mijn dorst naar pagina’s vooral in de bibliotheek, waar ik elke keer met het maximaal aantal toegestane boeken vandaan kwam. Sommige boeken werden mij thuis bezorgd door het wagentje dat mij en mijn broer elke week het stripweekblad Pep bracht. Het was een vreemd, vierkant ding, dat achteraf bezien nog het meest weg had van een samengeperste SRV-wagen, even hoog als lang en iets minder breed. Voorin, weggedrukt achter het stuur, zat de chauffeur van het autootje, die elke week zijn klanten afreed om ze de tijdschriften te bezorgen waarop zij waren geabonneerd. Zijn voorraad lag opgetast in het schemerige binnenste van zijn wagen waarin hij telkens verdween en weer uit tevoorschijn kwam. Hij belde aan en liet nadat er was opengedaan zijn ‘Pep, Sjors, Tina, Libelle’ en de hele reeks andere bladen die hij in zijn portefeuille had door het trappenhuis schallen, waarop mijn moeder samen met de andere vrouwen de trap af ging om beneden aan de voordeur de bladen in ontvangst te nemen en te betalen. De bezorger maakte van de gelegenheid gebruik om de speciale uitgaven van de Geïllustreerde Weekblad Pers onder hun aandacht te brengen, die samen met de tijdschriften in een soort etalage aan de achterzijde van zijn wagentje achter glas stonden uitgestald. Als ik het geluk had thuis te zijn als hij langskwam, rende ik zodra de bel had geklonken naar het raam, of soms, als ik het karretje tuffend met zijn kleine, walmende benzinemotor had horen aankomen, al eerder. Met mijn neus en voorhoofd tegen het glas gedrukt wierp ik een smachtende blik op de kleurige boeken en tijdschriften waarmee het wagentje, als met de flonkerende facetten van een juweel, stond te pronken, terwijl tegelijkertijd de bezorger zijn mantra door het trappenhuis liet galmen, ‘Pep, Sjors, Tina, Libelle’, woorden die eenzelfde schittering hadden, als de door een conducteur op het perron uitgeroepen reeks van exotisch klinkende halteplaatsen op het traject naar de andere kant van de wereld.
>lees verder