O, het bitterzoete genoegen ziek te zijn. De overgave aan een macht groter dan jijzelf. Ontslagen van verantwoordelijkheid levend in een microkosmos die de realiteit misschien raakt maar niet is. De slaap niet kunnen vatten op de momenten dat dit zou moeten en wegdrijvend op de dromen die opwellen in elke strompelende voetstap die je zet. Een kopje koffie, ja, dat wel, met iets van chocola erbij. Een glas water met een mandarijntje voor de vitaminen. De verboden vruchten van televisie in de ochtend, bij de boterham of ’s middags bij de thee – en de rest van de dag hangend op de bank, in een hoek met een boek. O, het bitterzoete genoegen ziek te zijn.
Maar hoe moeilijk is het om een boek te vinden dat bij de conditie past, zonder weer terug te vallen op het rijtje stukgelezen favorieten. Het lijkt wel alsof het voor de Troostlezer steeds moeilijker wordt om een boek in handen te hebben waarin het prettig en langdurig verwijlen is. Hoewel, met dat langdurig valt het eigenlijk wel mee. Ziet u nog wel eens een boek in het stapeltje door de boekwinkel aangeraden of bij DWDD besproken titels dat minder dan 400 pagina’s telt?
Ik had op mijn stapel nog steeds Yanagihara’s Een klein leven liggen. Boek van de maand bij DWDD, Vijf sterren in het NRC. Shortlist Man Booker Price. Shortlist National Book Award. En 750 pagina’s. Het moest er misschien toch maar eens van komen.
Ik heb het 250 bladzijden volgehouden en het toen voorgoed terzijde gelegd. Was het zo erg? Ja, dat was het. Zo erg dat ik bijna een beroep zou doen op de aanstaande president van de Verenigde Staten om in zijn eerste honderd dagen meteen een wet door de Senaat en het Huis van Afgevaardigden te jassen die het Amerikaanse schrijvers verbiedt om nog langer boeken te schrijven over vriendenclubjes van studenten, die elkaar ontmoeten op de universiteit en later allemaal schrijver, acteur, kunstenaar of briljant advocaat worden. Ik wil niets meer lezen over hun oninteressante levens in New Yorkse lofts. Over hun ouderlijk huizen waarin grote feesten worden gehouden, copieus wordt gedineerd en diepgaande gesprekken worden gevoerd. Over hun carrières, hun relaties, hun opkomst en ondergang, hun wijsheid, hun ijdelheid, hun misdaad, hun straf.
‘Prachtig van stijl‘ staat er op de achterkant, een citaat dat uit het dagblad Trouw zou moeten komen. Welke recensent kan dit met droge ogen beweren? Welke stijl? Geen stijl! Het is een eindeloos gezever dat pagina’s, wat zeg ik, tientallen pagina’s lang maar door gaat, zo lang en zo hevig, tot je tenslotte tussen hoestbuien en koortsaanvallen door met hese stem om verlossing smeekt: ‘Alsjeblieft… show, don’t tell….’
Nu dan maar het volgende boek van mijn stapeltje gepakt. De laatste hand, van Wieslaw Mysliwski. 540 bladzijden, dat wel. Ik lees de achterflap. ‘Een man van middelbare leeftijd probeert zijn leven te bevatten aan de hand van zijn uit elkaar vallende adresboek vol visitekaartjes. Meanderend tussen heden en verleden, tussen dromen en herinneringen en observaties denkt hij terug aan enkele korte verhoudingen, maar vooral aan die ene grote emotionele ervaring, zijn liefde voor Maria.’ Ik recht mijn rug, staar over het boek in mijn hand heen naar de muur tegenover mij en voel hoe dit elixer, gemaakt voor de Troostlezer zo lijkt het, door mijn lichaam stroomt.
Je zou er zowaar van opkikkeren.
Maar nu nog even niet.
Dit bericht maakt deel uit van de serie Troostlezen. Voor alle voorgaande afleveringen klik hier.