Troostlezen (9): Sophie Calle

sophie-calle

De Troostlezer is op zoek, altijd op zoek. Maar naar wat eigenlijk? Naar niets. Of alles. Of om het even wat. Hij vindt zijn thuis in de tocht. In het zoeken zelf zijn bestemming. Hij doet het zonder een stap te verzetten. Gedreven door zijn verbeelding en zijn zucht naar meer. Meer van hetzelfde welteverstaan. In een eeuwigdurende cirkelgang.

Ik begon gisteren in het boek De laatste hand, van Wieslaw Mysliwski. Waarin, zo schreef ik, ‘Een man van middelbare leeftijd probeert zijn leven te bevatten aan de hand van zijn uit elkaar vallende adresboek vol visitekaartjes. Meanderend tussen heden en verleden, tussen dromen en herinneringen en observaties denkt hij terug aan enkele korte verhoudingen, maar vooral aan die ene grote emotionele ervaring, zijn liefde voor Maria.’  Ik  was nog maar nauwelijks begonnen toen ik het boek weer weglegde. Niet omdat het me niet boeide, maar omdat ik moest denken aan een boekje dat ik ooit kocht, meer dan dertig jaar geleden.

Het moet in 1983 zijn geweest. Ik woonde op een zolderetage in de Valeriusstraat. Het was een vrijdag, want dan kocht ik het NRC. In het Cultureel Supplement stond die dag een stuk over de Franse kunstenares/schrijfster Sophie Calle. Ik kan mij de naam van de schrijver van het artikel niet meer herinneren, maar ik denk dat het K. Schippers was. Het ging over Calle’s boekje L’homme au carnet, in het Nederlands uitgebracht als Het adresboekje.

Het gaat om een verslag van een zoektocht. Een zoektocht naar de eigenaar van een adresboekje dat ze vindt op straat. Het behoort toe aan ene Pierre D. Ze kopieert het en stuurt het anoniem naar de eigenaar terug. Vervolgens belt ze allerlei mensen uit het adresboekje op met de vraag of ze hen mag interviewen over deze Pierre. De meesten stemmen toe en vertellen haar iets over de man die een vriend of kennis van hen is. De stukjes informatie die zij zo verkrijgt willen maar geen scherp beeld opleveren en brengen haar maar nauwelijks dichter bij de onbekende eigenaar van het adresboekje. Maar daar lijkt het haar ook niet om te doen. Het gaat om de zoektocht, om het spel met werkelijkheid en fictie.

Na deze eerste kennismaking leer ik meer werk van haar kennen. Suit Venetienne bijvoorbeeld, waarin zij twee weken lang iemand door de straten van Venetië achtervolgt en zijn doen en laten vastlegt. Of L’hôtel waarin zij als kamermeisje in een hotel werkt en elke keer als zij een kamer schoonmaakt de bezittingen van de bewoner van de kamer beschrijft en fotografeert. De ene keer laat ze zich achtervolgen en fotograferen door een detective, de andere keer vraagt ze blinden wat hun voorstelling van schoonheid is en probeert hun antwoorden vast te leggen in foto’s.

Van dergelijke ideeën en de neerslag ervan in boeken en exposities gaat het hart van de Troostlezer sneller kloppen. Hij herkent zijn eigen obsessie. Zijn eigen heimwee en verlangen. Wat misschien wel twee woorden zijn die hetzelfde betekenen, want op welke trein of boot hij ook stapt, hij komt altijd op dezelfde bestemming aan.

Ik kocht L’homme au carnet en ook L’hôtel. In diezelfde tijd maakte ik een vragenlijst die ik naar familie, vrienden en kennissen stuurde en waarin ik hun vragen stelde over henzelf, over mij, over onze relatie en over hun plaats in het netwerk dat zij met elkaar vormden. Sommigen stuurden hem ingevuld terug, anderen weigerden. Ik bewaarde ze, samen met een door henzelf meegestuurde foto. Het moet nog ergens liggen, dat stapeltje. Weggestopt in een doos. Ver weg in een diepe kast. Of ik ze er ooit nog uithaal, dat weet ik niet: het gaat immers om de zoektocht, om de achtervolging van een schim.

 

Dit bericht maakt deel uit van de serie Troostlezen. Voor alle voorgaande afleveringen klik hier.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s