Beeldrijm 10: De ontdekking van Europa

WATERBALLEN2-1600

Hoe zou het voelen om te verdrinken. Ergens. Laten we zeggen op de Middellandse Zee. De onzichtbare handen die je naar beneden trekken. De golven die je kopje onder duwen. De wilde angst in je ledematen die slaan en schoppen, handen die klauwen, wanhopig grijpen in het niets. En is er dan dat moment van overgave, dat we kennen van de film? Dat moment van overgave, van rust en stilte, van toekomst, heden en verleden in het aangezicht kijken, waarna dat laatste beeld in onze ogen bevriest?

Hudson, Vasco da Gama, Marco Polo, Cornelis Dirksz, Vespucci. Nee, het is nooit meer goed gekomen, met water en mij.

Het was op een onzalig vroeg tijdstip dat wij de deur achter ons dicht trokken en op weg gingen naar het Sportfondsenbad West. Nog half versuft van de slaap, maar tegelijkertijd toch ook al vervuld van tegenzin en angst stap ik aan mijn moeders hand door de donkere straten die de naam dragen van stoere zeehelden en ontdekkingsreizigers. Het is stil. Onze voetstappen hakketakken door de verlaten straten, die niets hebben van hun illustere naamgevers. Het is een mindere buurt dan de onze, daar aan de overzijde van de Postjesweg. De huizen ogen enigszins vervallen en het vuil van de markt, de Vespuccimarkt, of de Ferspusiejesmarkt zoals wij zeggen, waait er altijd door de straten. Dat is althans het beeld dat mij is bijgebleven: een krant die in het duister van de ochtend een decimeter boven de grond rond de hoek van een straat wordt geblazen en tegen onze enkels waait, waar hij vastgeplakt blijft zitten tot mijn moeder ons er met een vinnige beweging van haar voet van bevrijdt.

De helverlichte entree van het Sportfondsenbad West is als een poort naar de hel die daarachter op mij ligt te wachten en waarvan, als we bij de kassa staan te wachten, al een beeld wordt opgeroepen door de geur van chloor, het galmende geluid van kindergeschreeuw vermengd met dat van water, een duik, een plons, een regen van druppels op de tegeltjes, en daardoorheen snerpend de fluitjes van de badmeesters en badjuffrouwen en hun even harde, door merg en been gaande stemmen. Er is geen ontkomen aan, hoe stevig ik mijn vingers ook in mijn moeders hand druk.

Het is een gevaarlijke vergelijking, ik weet het, maar toch, als ik beelden zie van gevangenissen, ontgroeningen, militairen in opleiding, en, nou ja vooruit, van concentratiekampen, dan voel ik weer die golf van schel licht, chloor en hels lawaai die over mij heen spoelt zodra ik de deur van het zwembad openduw, een golf, warm en koud tegelijk, die het laatste restje zelfvertrouwen en identiteitsbesef uit mij slaat en mij op de rand van het bad achterlaat als een bleek en mager, rillend wezentje zonder naam, weerstand en karakter.

De ochtendschemer begint de hemel blauw te kleuren, als wij buiten komen. Mijn moeder trekt een muts over mijn natte haren, een blauwe schaatsmuts met een rode en witte streep aan de voorkant, en geeft mij een plastic zakje waarin twee met boter besmeerde sneetjes ontbijtkoek zitten. De hemelse smaak van verlossing hecht zich aan die twee sneetjes en zal ik daarna altijd met zoete, kruidige koek en een dikke laag boter blijven associëren. Het is drukker op straat, de huizen ontwaken en als wij bij onze voordeur aankomen is het licht: de dag is aangebroken.

Ik weet niet zeker hoe lang wij zo met zijn tweeën de gang naar het zwembad hebben gemaakt, maar tot het behalen van een diploma heeft het nooit geleid. In een daad van vergeving heeft mijn moeder mij op een zeker moment uit mijn lijden verlost en de zwemlessen beëindigd. Dat was toen ik haar mijn rode, ontvelde oksels liet zien, waar stok en haak van de badjuffrouw mijn huid hadden geschaafd, en ik haar huilend vertelde hoe de pijn nog eens werd verergerd door het chloorrijke water.

Pas veel later zou die hellegang door het ochtendduister mij dierbaar worden, zoals alles wat wij voorgoed achter ons weten. Samen met mijn moeder warmde ik mij, als rond een pot gloeiende kooltjes, aan de herinnering aan onze wekelijkse tocht vol ontberingen, waarvan het nu zo treffend leek dat hij door straten ging waaraan ontdekkingsreizigers hun naam hadden geleend, Hudson, Vasco da Gama, Marco Polo, Cornelis Dirksz, Vespucci, en waar ik tegen anderen Wespoetjie zei, op de schaarse momenten dat dit voorkwam, sprak ik met haar nog altijd van de Ferspusiejesmarkt.

Maar hoewel ik later heb leren zwemmen, vertrouw ik water nog steeds niet, nee. Ik associeer het nog altijd met dreiging en gevaar. Een zwart wateroppervlak wekt wantrouwen en zwemmend kan ik niet anders denken dan aan de peilloze donkere diepten beneden mij. En dus vraag ik mij af hoe het zou voelen om te verdrinken. De onzichtbare handen die je naar beneden trekken. De golven die je kopje onder duwen. De wilde angst in je ledematen die slaan en schoppen, handen die klauwen, wanhopig grijpen in het niets.

Of om ergens aan te spoelen, op een vreemde kust. Ergens, aan de Middellandse Zee. Als een bleek en rillend naamloos wezen.
‘Hoe heet dit hier?’
‘Dit, dit noemen wij Europa.’

 

(Een Beeldrijm begint met een foto van Ray van Schaffelaar, waarop een tekst van mij reageert. Klik hier voor alle afleveringen in de reeks.)

Eén gedachte over “Beeldrijm 10: De ontdekking van Europa

Plaats een reactie