Er zijn altijd stukjes van de tuin die niet willen wat jij wil. Stukjes met een eigen willetje. Achter in de tuin, in de schaduw van de schuur, hebben wij zo’n stukje. Tegen de schuur groeit een klimhortensia die het hele hoekje dreigt te overwoekeren. Daarvoor staat een Kirengeshoma palmata. Daar hoor je mij niet over klagen. Alles is mooi aan deze plant: de bladeren, de stengels, de bloemknoppen, tot de zaaddozen aan toe. Het is een uiterst gemakkelijke plant, een sulletje bijna, die zelfs met een plekje in de diepe schaduw tevreden is.
Naast de Kirengeshoma heb ik jaren geleden een paar exemplaren van Ligularia przewalskii geplant. Omdat die ook zo’n mooi ingesneden blad heeft. Er is iets grappigs met die plant aan de hand: hij wandelt. Doen meer planten, dat wandelen. Elk jaar verplaatsen ze zich een stukje. Steeds een paar kleine pasjes naar links of rechts. Stiekem. Als ik even niet kijk. Van het diepste schaduwplekje naar een waar zo nu en dan toch wat zonlicht valt. Of vanuit de hoek van een border langzaam aan steeds verder naar voren.
Het zijn de migranten onder de planten. En wie ben ik om ze tegen te houden en weer terug te zetten op hun plaats? Vanuit het zonnetje weer terug de schaduw in? Voel me dan net een minister die een tiener terug naar Angola stuurt.