Er zijn altijd stukjes van de tuin die niet willen wat jij wil. Stukjes met een eigen willetje. Achter in de tuin, in de schaduw van de schuur, hebben wij zo’n stukje. Tegen de schuur groeit een klimhortensia die het hele hoekje dreigt te overwoekeren. Daarvoor staat een Kirengeshoma palmata. Daar hoor je mij niet over klagen. Alles is mooi aan deze plant: de bladeren, de stengels, de bloemknoppen, tot de zaaddozen aan toe. Het is een uiterst gemakkelijke plant, een sulletje bijna, die zelfs met een plekje in de diepe schaduw tevreden is.
Naast de Kirengeshoma heb ik jaren geleden een paar exemplaren van Ligularia przewalskii geplant. Omdat die ook zo’n mooi ingesneden blad heeft. Er is iets grappigs met die plant aan de hand: hij wandelt. Doen meer planten, dat wandelen. Elk jaar verplaatsen ze zich een stukje. Steeds een paar kleine pasjes naar links of rechts. Stiekem. Als ik even niet kijk. Van het diepste schaduwplekje naar een waar zo nu en dan toch wat zonlicht valt. Of vanuit de hoek van een border langzaam aan steeds verder naar voren.
Het zijn de migranten onder de planten. En wie ben ik om ze tegen te houden en weer terug te zetten op hun plaats? Vanuit het zonnetje weer terug de schaduw in? Voel me dan net een minister die een tiener terug naar Angola stuurt.
Helemaal op de punt van het stukje staat een hosta. Hij is veel te groot geworden en drukt alle andere planten weg. Al een aantal jaren wil ik hem eruit steken en delen. Maar ik durf niet.
Het is niet zozeer de plant waar ik bang voor ben, maar voor wat eronder begraven ligt.
Het zal inmiddels zo’n jaar of tien geleden zijn. We hadden hem nog niet eens zo lang. Maar u weet hoe dat gaat met hamsters. Lieve beestjes zijn het, maar met een zwak gestel. Bij het minste geringste geven ze er de brui aan en liggen ze op een ochtend stijf in hun kooi. En daar sta je dan als vader van een zesjarige zoon. Je knielt samen neer bij het kooitje, kijkt naar het diertje en mompelt wat levenswijze woorden. En voor je het weet sta je een kuiltje te scheppen in een hoekje van de tuin.
We hadden hem in het houten kistje gelegd waar eerst de damstenen in zaten. Met zo’n schuifdeksel. ‘Longfield’ stond erop en ‘Made in France’.
We zetten het kistje in het graf en gooiden het na een kort maar plechtig moment dicht met aarde. Ter versiering, en stiekem ook markering, legde ik er twee witte kiezelstenen op. Het stond mooi en ik wist meteen waar ik niet moest graven.
Dat was tien jaar geleden. De stenen zijn in de loop der tijd verdwenen, maar het besef dat daar in de buurt van die hosta een kistje met een hamster ligt heeft me er elk jaar van weerhouden om mijn schep daar in de grond te steken.
Hoeveel blijft er na tien jaar over van een hamster en een damstenenkistje? Terwijl ik op mijn schep geleund die vraag overdenk, komt mijn puberzoon aan gefietst. Op zijn omafiets. iPod aan en oortjes in.
Hij duwt met zijn voorwiel de deur van het tuinhek open. Stapt af, ziet mij staan, de schep in mijn handen, de hosta aan mijn voeten en zegt: ‘Je gaat hem toch niet opgraven, hè?’
Ik schud mijn hoofd.
Hij zet zijn fiets in de schuur en komt weer naar buiten.
‘Hoe heette hij ook al weer?’ vraag ik.
‘Floppie,’ zegt-ie.
Hij is zestien, bijna zeventien. Hij scheert zich vaker dan ik, of zou dat in ieder geval moeten doen, en zijn topspin forehand krijg ik nog maar met moeite geretourneerd.
Ach ja, Floppie. Ik knik. Zoonlief loopt gerustgesteld om het huis heen naar de voordeur. Ik blijf achter. Kijkend naar de hosta en naar een herinnering. Dan berg ik mijn schep weer op en doe de schuurdeur op slot.
Eén gedachte over “Van wandelende planten en een dode hamster”